Het Hertogdom Brabant was verdeeld in 4 Kwartieren : Brussel, Antwerpen, Loven (Leuven) en 's Hertogenbosch.
Het Kwartier van Brussel bestond uit volgende Meierijen:
De Meierij van Kampenhout omvatte ondermeer volgende dorpen:
Een kaart van Mercator-Hondius uit 1636 toont de Mayerye van Campenhout tussen de grote steden Mechelen, Leuven en Brussel
Een meierij hangt samen met de heerlijkheid. De meier zat de schepenbank voor (kan je min of meer vergelijken met een burgemeester maar de meier had ook rechterlijke bevoegdheid). Meierij en heerlijkheid zijn begrippen die mekaar overlappen.
Het huis 'De Meijerij' moet men opvatten als 'het huis van de meier, de woning van de meier'. Net zoals de pastorij de woning is van de pastoor. Je kan het ook opvatten als administratief centrum omdat de schepenen vermoedelijk vergaderden in de woning van de meier.
Roeland Van der Eijcken, meier in 1590 woonde op het Hof ter Eijcken en mogelijk sprak men dan toen ook over dat huis als de meierij.
De meierij in de betekenis van administratief centrum had dus geen vaste standplaats en het feit dat ze toevallig op het einde van de 18e eeuw eens gevestigd was in het dorp is geen bewijs voor een afgang van Ruisbeek.
Een Hoofdmeierij is een verzameling van dorpen die elk een eigen meier hadden. De meier van Kampenhout was hoofdmeier. Net zoals een pastoor van een bepaalde parochie benoemd kan worden tot deken en dan als dorpspastoor ook aan het hoofd staat van een dekenij.
De hoofdmeier stond vooral in verbinding met het landsbestuur. Ordonnanties die in Brussel werden uitgevaardigd werden naar hem verzonden en hij moest die dan (laten) bezorgen aan de meier van elk dorp. Hij moest toezien dat die ordonnanties werden voorgelezen na de mis en uitgehangen aan de kerkpoort. De hoofdmeier kreeg ook bevel om bepaalde belastingen te innen in zijn hoofdmeierij. De inning gebeurde via een bepaalde verdeelsleutel tussen de dorpen.
Wanneer vreemde legers hun kamp kwamen opslagen en voedsel, hooi, hout, paarden opeisten dan stond de hoofdmeier via de plaatselijke meier in voor het organiseren van het ophalen van die materialen of voor bijv. het logeren van soldaten en officieren in die verschillende dorpen.
Kampenhout was dus Hoofdmeierij van het Hertogdom Brabant.
Of Ruisbeek vroeger een Heerlijkheid was wordt betwist, sommige bronnen spreken dit tegen. Voor de volledigheid, en wegens een ietsje chauvinisme, wensen we in dit stuk aan te nemen van wel.
Een Heerlijkheid was vanaf de Middeleeuwen tot laat in de achttiende eeuw een zelfstandig gebied met eigen wetten en rechtspraak. De landsheer bezat ook het recht om lijfstraffen uit te delen en zelfs het halsrecht, het recht om misdadigers tot de galg te veroordelen en te laten executeren. Aan een hoge heerlijkheid waren daarnaast ook nog de rechten verbonden met betrekking tot jacht en visserij, het molenrecht en de benoeming van dragers van openbare ambten. Een belangrijke bron van inkomsten was het tiendrecht. Het tiendrecht (soms ook heerlijke rechten genoemd) was het recht van een heer als belasting het tiende deel van de oogst of van jonggeboren vee op te eisen.
In de Franse tijd werden de heerlijke rechten vanaf 1795 afgeschaft en werden de heerlijkheden (en daarmee het feodalisme) opgeheven. De rechtspraak werd voor het gehele land gelijkgetrokken en was na 1804 gebaseerd op de Code Napoléon.
De kaart van Nicolaes Visscher II "Bruxellensis Tetrarchia" uit de 1682 toont Ruysbeek als een "Heeren Huys of Heerlijkheid", wat de voornaamheid van dit gehucht benadrukt.
De "Heeren Huysen" in de Meierij waren:
De "Heerlijkheden of Heeren Huyzen" op de kaart kunnen worden herkend door de afbeelding van een kasteel met een bomenhaag eromheen.
Dat de Hof van Ruisbeek een Leen- en laathof was is een zekerheid.
In de archieven (Inventaris van de schepengriffies van Vlaams-Brabant arrondissement Halle-Vilvoorde) vindt men tussen 1725 en 1795 Leen- en Laathof van Ruisbeek te Kampenhout. Er bestond toen ook nog het Laathof Coolhem.
Voor een laathof betekende dit dat de eigenaar (de grondheer) aan elk van zijn boeren (laten) een perceel grond gaf dat voortaan hun eigendom was en dat ze mochten vererven of verkopen. Als compensatie vroeg die grondheer wel van zijn boeren een jaarlijkse betaling van een erkenningsrecht (een cijns).
Elk jaar op een bepaalde dag kwamen de boeren die cijns betalen aan de rentmeester van de heer van Ruisbeek. In een speciaal register, het cijnsboek, werden alle percelen grond (land en weiden) genoteerd met de naam van de gebruiker en het jaar van betaling. Betaalde men enkele jaren die cijns niet (door bv. een mislukte oogst, oorlog, enz) dan liet de grondheeer het perceel waar de cijns op rustte onteigenen en openbaar verkopen.
Een laathof was in het ancien regime ook een lagere rechtbank, verbonden aan een heerlijkheid.
De eigenaar van een heerlijkheid kon vaak recht spreken over zijn inwoners of laten. De rechtbank die daarvoor instond werd het laathof genoemd. De organisatie en de leiding liet hij over aan een vertrouwenspersoon, de meier. De meier die het recht sprak in naam van zijn heer werd bijgestaan door voorname inwoners, welke de naam kregen van schepenen. Het aantal schepenen kon naargelang de grootte van de heerlijkheid variëren van 4 naar 7. Wanneer de heerlijkheid samen viel met een dorp of parochie werd een laathof een schepenbank genoemd.
Een dorp kon ook meerdere heerlijkheden bevatten en zodoende over meerdere laathoven beschikken. Ook kon een heerlijkheid zich uitstrekken over verschillende dorpen.
De bevoegdheden van een laathof waren niet groot. Een rechtbank met dergelijke lage bevoegdheid werd een rechtbank met "lagere justitie" genoemd. Het hield in dat er geschillen werden opgelost in verband met verkopen en erven van gronden. Het stelde ook akten op in verband met aan- en verkoop of verkaveling van grond. Bij overlijdens werden zogenaamde denombrementen (inventarissen) opgesteld. De meier of een daarvoor beëdigde ambtenaar en griffier stelde deze op. Wanneer de grond leengrond was, werden de akten genotuleerd door een andere rechtbank met name een leenhof. Het laathof vond plaats in open lucht of een vaste hoeve. Deze hoeve was vaak de centrale hoeve waarrond een heerlijkheid was ontstaan, zoals het hof van Ruisbeek.
Wanneer het laathof enkel diende om de cijnzen te innen van de heerlijkheid en geen verdere rechten had werd het een cijnshof genoemd.
Bij de komst van de Franse revolutionairen en de aanhechting van de Zuid-Nederlandse gewesten in 1795 werden de heerlijkheden en laathoven afgeschaft.
De heerlijkheden bleven dus in voege tot het einde van het "Ancien régime", achteraf werden zij vervangen door één algemeen lokaal bestuursmodel, de "gemeente". Deze werden dan op hun beurt gegroepeerd in gerechtelijke kantons en arrondissementen. Algemeen wordt aangenomen dat het "Ancien Régime" loopt tot de Franse revolutie in 1789 doch in België en Nederland tot na de Franse invasie van 1794-1795.
tijdens het Ancien Régime | na het Ancien Régime |
---|---|
heerlijkheden | gemeenten |
schepenbanken | centraal bestuurde gerechtshoven |
registratie geboorten, huwelijken en overlijdens door de Kerk | Burgerlijke stand |
leenstelsel | volle eigendom |
tiendenstelsel (doorgaans geïnd door de Kerk) | staat - belastingen |
Koninklijk domein | Staatseigendom |
gewoonterecht | Code Napoleon (burgerlijk wetboek) |
oude maatstelsels | invoering metriek stelsel |
Uittreksel uit Parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13de eeuw - deel XI - J. Verbesselt (1972) - p.212-227
Tegenover de PLAETSE (Kampenhout-dorp) hebben wij aan de andere zijde van de Weesbeek of Ruisbeek, de gehuchten Ruisbeek en Wilder met eenzelfde beeld als dit van Kampenhout-dorp. Onderaan noteren wij : het Broekveld, waarbij langs de Weesbeek de Droge weide aansluit, de Wilderkouter, het Kalkhovenveld, het Hoogveld, het Heverbunder en het Dorpelveld. Het geheel vormt een evenwaardig landbouwcomplex van dit van Kampenhout-dorp, waaraan een even oude herkomst zou kunnen worden toegeschreven, voortgaande op het koutergebied en het Kalkovenveld. Vooral dit laatste verwijst doorgaans naar een veld van Romeinse herkomst, waarin reeds meermaals - o.a. te Asse en Merchtem - een Romeinse nederzetting werd teruggevonden. Volgens de grondgesteldheid en de bodemcurven (15-17 m) behoren ze tot de beste gronden van het dorp, die naar een overgang van de Kempense zandgronden naar de Brabantse leemgronden verwijzen. Het Hoogveld ligt trouwens op de hoogste curve, 17 m.
Het ganse complex ligt ook tussen twee voorname waterlopen - de Weesbeek en Molenbeek -, de ene vertrekkend van Wilder, de andere er van uit Nederokkerzeel voorbijlopend.
Samenvattend vertrekken wij van aan de Vort, het veld dat de naam van de voorde over de Weesbeek heeft overgenomen. Daaraan paalde de Hueve of Hoeve, een typische plaatsnaam die herinnert aan het hovelieland (?), het deel uit de tenure (?) van het domein en waaraan ook de typische oppervlakte van 24 bunder of twee mansi van de Wilderkouter mag worden vastgeknoopt. Dat de Hueve juist aan de Voorde paalt, waar ook het oud hof van Ruisbeek heeft gestaan, is merkwaardig. Wij staan hier voor de oudste landbouwgronden van deze "streeckze". Wij mogen de Hueve vereenzelvigen met het veld dat pastoor De Wachter aantekende als Zijpstraat. Het paalde aan de Weesbeek, de Dorpsstraat (later Dorpelstraat) en Zijpstraat.
Daaraan paalde het Kwaad bosveld, een gerooid veld, dat reeds buiten de Ruisbeek-kern lag.
Van meer belang zijn het Dorpveld of Dorpsveld, Slagersveld en het Groot Muttervelt, ook het Hoochvelt genaamd. De juiste ligging van het Slagersveld kennen wij niet. Palend aan het Dorpelveld en Hoogveld menen wij het te moeten vereenzelvigen met de Weijde van pastoor De Wachter.
Deze drie grote velden vormen de kern van Ruisbeek met de Voort en kunnen worden vergeleken met die van Kampenhout.
Zij hebben bovendien dit voordeel nog dat het Broekveld en de Drooge weijde, twee uitgestrekte beemden, er aanpalen. Zoals de toponiemen zelf verklaren staan wij hier voor een goed beemdengebied langs de Weesbeek, waar tegenover zulk beemdengebied te Kampenhout ver van de Plaetse (Kampenhout-Dorp) moet worden gezocht.
Waarom dit niet gebeurd is weten wij niet. Alleen de te korte nabijheid van de twee centra kan hiertegen worden ingebracht. Van een openbare kapel te Ruisbeek is nooit sprake geweest.
Het hof wordt het eerst vermeld in 1319 als Roesbeke, in het bezit van Willem en Wouter vanden Oudenhoven. In 1614 had het een bedrijf van 48 bunder, twee cijnshoven en een tiende, de Coninginneihiende geheten, 5 bunder groot. Het behoorde steeds aan de heren van Ruisbeek. De latere heren van Kampenhout hielden er steeds hun verblijf, waaraan een kapel was verbonden.