Zoals reeds in de inleiding vermeld, werd er al in 1294 en in 1319 melding gemaakt van een "Hof van Roesbeke"
Men kan dus stellen dat het Hof van Ruisbeek 700 jaar oud is. Reden te meer om dit in 2019 te vieren met deze nieuwe website.
In de loop van de geschiedenis evolueerde het "Hof" van hoeve naar een van het kasteel afhankelijk laat-, leen- en cijnshof; later opnieuw naar zelfstandige hofstede (na de afbraak van het kasteel omstreeks 1830).
Voor een grafisch overzicht omtrent de vroegere eigenaars en bewoners verwijs ik naar de Tijdlijn op deze website.
Volgens het boek van Jos Lauwers was het Hof van Ruisbeek (of Roesbeke) in 1294 al in het bezit van Willem en Woutere vanden Oudenhoven (zie verder).
Volgens A. Wauters (Histoire des environs de Bruxelles - deel 2, 1855 - p.727) echter behoorde het pachthof in 1294, toen reeds een cijnshof, toe aan Henri de Quercu / Vander Eycken) van Kampenhout (Quercu is de latijnse benaming voor "eik").
In Ruisbeek had men ook nog een "Hof Terheyken"; bedoelde A. Wauters hiermee misschien dit hof ? Worden het "Hof van Ruysbeke" en het "Hof Terheyken" hier niet door elkaar gehaald ? Zo zien we het hof ter Eycken ook onder verschillende namen ("Hof Terheyken" - Ferraris, "Neveghe" - Villaret, "Hoefken" - Popp). Het genaamde "Hof Ter Eyken" verdween volledig door de aanleg van de Haachtsesteenweg en bevond zich op de plaats waar nu Nieuwegen de steenweg kruist. Beide hoven lagen dus te Ruisbeek.
Henri Vander Eycken, waar Wauters naar verwijst zou volgens een uittreksel van een schepenbrief uit 1349 huwen met Catharine Scalye en zou 3 kinderen nalaten : Henri, Gilles (die één van de 7 patriciërs van Brussel werd in 1370) en Elisabeth. Gezien Henri overleed in 1370 kan dit onmogelijk dezelfde persoon zijn waarnaar in 1294 verwezen wordt als eigenaar van het pachthof.
In het boek Dictionnaire de la noblesse - deel 6 - p.215 uit 1773 leest men immers het volgende:
Naar de familie Vandereycken, werd blijkbaar in verschillende stukken ook verwezen als "de Campenhout". Zij bezaten een Huys en gronden te Kampenhout. Hun wapen zou indertijd in de glasramen van de kerk zijn afgebeeld.
Van Jean Vander Eycken daarentegen, vond men een overeenkomst uit 1321 tussen hemzelf en Alyde, zijn echtgenote (dochter van Wauter van Campenhout) en Elisabeth (echtgenote van Wauter). Men denkt ook dat hij amman was van Brussel in 1300 en vind hem daar als Johannes de Quercu. De Amman (zie wikipedia) was een officier in het Hertogdom Brabant met bestuurlijke en gerechtelijke taken; in Brussel is voor het eerst sprake van een amman rond 1125.
Deze Jean (of Johannes) Vander Eycken wordt bovenaan de geneologische tabel van deze adellijke familie geplaatst en kreeg ook de bijnaam "de Campenhout".
Volgens dit boek zou de genoemde Henri de generatie ná Jean zijn, we noemen hem hier voor de duidelijkheid Henri nr.I . Deze laatste kreeg eveneens een zoon, dus Henri nr. II die eveneens Henricus Vander Eycken de Campenhout "filius quondàm Henrici" genoemd werd en stierf in 1388. Hij liet 2 zonen na: Henri nr. III, die huwde met Catherine de Swertere, en Jean (in 1484 schepen te Mechelen), die huwde met Marie Biscoppe. Deze laatste kregen 2 dochters Agnes en Marie. Marie (Vander Eyken) huwde met Guillaume (Willem) Van Assche uit het huis van Grimbergen. Deze laatste familie wordt nu gelinkt aan een (her)ontdekking in 2017 door leden van heemkring Campenholt van een arduinen grafsteen/monument in de oude pastorie van Kampenhout. Het gaat om een wapenschild van de familie Vander Eycken en de familie van Assche (Grimbergen). Deze vondst werd eveneens besproken in een artikel jaarboek 2017 van heemkring Campenholt - p.111 onder de titel "Het oudste monument van Kampenhout: een steen met wapenschilden" (door Anita Van der Hoeven) en in een uiteenzetting omtrent "Heraldiek in Kampenhout" (door Jan Caluwaerts).
In een telling van goederen en hoeves uit 1319 vermeldt men Willem en Wouter van den Oudenhoven als eigenaars van het "Hof van Ruisbeek".
In 1485 was het goed in het bezit van de familie Vander Noot en in een cijnsboek van Wilder uit 1496 wordt duidelijk toegelicht:
Gillis de Pretere ende Jan vander Noot van huyse en van hove gestaen the Ruysbeke aen die Voert, op deen zyde Jan vander Noot en op dander die Borggraeve.
In de akte is tevens sprake van een duifhuis, waaruit blijkt dat de hofstede in belangrijkheid de andere omliggende hoven ver overtrof.
Margareta (Maria) Hinckaert, dochter van Ridder Jan Hinckaert (1410-1489), heer van Ohain, Burggraaf van Tervuren, Adviseur van Brabant en een tijd Wethouder van Brussel, huwde met ridder Antoon Vandernoot (✝1523), zoon van voorgenoemde Jan Vander Noot.
Zij hadden een dochter Johanna (Vander Noot) die huwde met ridder Denis d'Eve (✝1569), heer van Walsin.
Noot: De broer van Jan Hinckaert, Guillaume (Willem) begon de lijn van de heren van Lille (Lelle) te Berg (Campenhout).
Johanna Vander Noot (zie hierboven) huwde een tweede keer, ditmaal met meester Jan Bourgeois (indertijd licentiaat in de Rechten). Deze laatste liet een kasteel bouwen naast het hof van Ruysbeke, aan de overkant van de Weesbeek. Jan kwam al vlug in geldnood. In samenspraak met Johanna en om een schuld af te lossen (van 1600 florijnen) die haar echtgenoot opliep bij de bouw van het kasteel te Ruysbeke, verkocht ook Margareta (Joanna's moeder) landgoed dat ze bezat in Wemmel aan haar neef, heer Antoon (zoon van Antoon Van der Noot met dezelfde naam) voor 750 florijnen (24 april 1557).
Vanaf dan was het "kasteel" of "Heerlyck huys van Ruysbeke" hoofdzaak en werd de hoeve gedegradeerd tot landbouwuitbating ervan (tot na de afbraak van het kasteel een kleine driehonderd jaar later).
In de volgende jaren werden de Nederlanden (en ook onze contreien) gestaag belaagd door Spaanse legioenen onder leiding van Alva en Don Juan van Oostenrijk (zie Wikipedia - niet te verwarren met Don Juan, de vrouwenversierder).
Op 1 augustus 1578 was er onder andere de slag bij Rijmenam (Wikipedia) waar het Nederlandse (Staatse) leger, samen met de Engelsen en Schotten het Spaanse leger van Don Juan versloegen. Het Staatse leger stond toen onder leiding van Maximiliaan van Hénin-Liétard, graaf van Boussu ( zie Wikipedia ), in sommige literatuur ook vermeld als "Bossu" of verkeerdelijk "van Bossuyt". Dit is raar gezien Maximiliaan van Boussu nog bevelhebber was van de Spaanse vloot die bij de Slag op de Zuiderzee tegen de Watergeuzen in 1573 werd gevangengenomen ( zie artikel in Historiek ). In 1576 werd Boussu vrijgelaten in ruil voor Filips van Marnix van Sint-Aldegonde die door de Spanjaarden gevangen werd gehouden; toch koos hij na zijn vrijlating de kant van Willem van Oranje (Staatse leger).
Volgens een boek omtrent de onlusten in de Nederlanden leest men een voetnoot "Ruysbeek. Prise de ce Château par le comte de Boussu" (Mémoires anonymes sur les troubles des Pays-Bas 1565-1580 door J.B. Blaes - Tome 2 uit 1860).
Hierin staat het volgende:
Op 14 mei 1578, nadat Brussel de poorten had gesloten maakte er zich een groep van 36 man met ondermeer Schotten, Walen en Duitsers klaar om met hun garnizoen Brussel te verlaten (n.v.d.r. Brussel was sinds 24 september 1577 in handen van het Staatse leger, Leuven van het Spaanse leger). Ze werden geassisteerd door een kleine cavalerie-eenheid en onder leiding van Graaf de Boussu trokken ze naar het kasteel van Wilder, halverwege tussen Brussel en Leuven (toen eigendom van dame de Quersonnière of soms vermeld als Cressonière). Wilder werd sinds februari dat jaar door de Spanjaarden bezet, deze laatsten gingen geregeld op strooptocht in de buurt van Brussel. De Staatse troepen, gekazerneerd in Mechelen hadden reeds meerdere malen getracht zich van Wilder meester te maken, zonder succes. Toen de troepen van Graaf de Boussu ´s anderendaags, in de ochtend van 15 mei 1578, toekwamen werd de bezetters waaronder Luikenaars en enkele Spanjaarden (een 70-tal soldaten) bevolen zich over te geven wat uiteraard op hoongelach werd onthaald.
Er werden toen 4 kanonnen (zgn. halve kartouwen of 24-ponders - zie Wikipedia) opgesteld die ze vanuit Brussel hadden meegebracht en na enkele salvo´s en enkele bressen te hebben geslagen werd het kasteel (Wilder) met geweld overmeesterd.
Maar aan een ander kasteel in de buurt (Ruysbeek) waren een 50-tal Luikenaars en Fransen gelegerd. Deze wachtten niet om overrompeld te worden en gaven zich over aan de genade van Graaf de Boussu en zijn leger dat ondertussen was aangegroeid met een 400-tal manschappen uit Brussel. De genoemde kastelen konden voorzien in een grote hoeveelheid voedsel, paarden en andere waardevolle goederen. Na de verwoesting van Wilder en een garnizoen achterlatend in het kasteel van Campenhaut (Ruysbeek) in de buurt van Wilder, vertrok het leger verder richting Leuven (Don Juan had immers Leuven ingenomen). Het Staatse Leger telde dan, behalve de hulptroepen van hertog van Anjou, 20.000 ruiters en 40.000 voetknechten. Nadat deze troepen enigermate tot bedaren waren gebracht door betaling van hun soldij, ondernam graaf de Boussu een strooptocht tegen de stad Leuven, waarin Don Juan een bezetting van 22 vendels (n.v.d.r.: 1 vendel= 175 manschappen) had gelegerd. Toen De Boussu, aan het hoofd van 2000 ruiters en evenveel voetknechten, de stad naderde, deed de bezetting een hevige uitval, doch werd in de stad teruggedreven. Aanvankelijk was zijn plan Leuven in te sluiten, doch hij liet dit plan weldra varen, daar er een groot tekort aan voedsel was en in het bijzonder voor de ruiterij geen voorraad te vinden was. De Boussu verkoos dus liever naar Waals-Brabant te trekken en zich met de hertog van Anjou te verenigen. De 9de september had deze de oorlog aan Don Juan verklaard en hij belegerde het stadje Binche.
Prent slag bij Rijmenam (1578)
(Regionale Beeldbank Mechelen)
Maximiliaan, graaf de Boussu (1570)
prent kasteel van Wilder (1690)
Na de belegering van 1578 werd het kasteel van Wilder heropgebouwd om in 1622 nogmaals in brand gestoken te worden. In 1629 werd er een nieuw kasteel gebouwd (prent hierboven).
Op 16 mei 1578 schreef Claude van Witthem (heer van Beersel en Ruisbroek) aan Don Juan van Oostenrijk het volgende (vrij vertaald):
"Monseigneur, sinds mijn schrijven van deze ochtend aan Uwe Hoogheid met waarschuwingen en de vraag om alle cavalerie uit de regio samen te brengen om het kasteel van Wilder te beschermen werd deze ondertussen platgebrand door Graaf de Boussu en verschillende andere heren waaronder de graaf van Egmont en van Holach, Bours en een 2000-tal ruiters en voetvolk en negen artilleriestukken waaronder 4 halve kanonnen. Na acht à 10 kanonschoten werd de ophaalbrug van het kasteel vernietigd, de soldaten gaven zich over en werden gevangen genomen en naar een nabijgelegen kasteel in Ruysbeek gevoerd waar eveneens een kanon werd opgesteld. In geval deze zich niet overgaven werd gedreigd ze op te hangen. Het tweede kasteel (dit van Ruysbeek n.v.d.r.) gaf zich daarom ook over. Daardoor werd hun leven gespaard. Indien ik (Heer van Witthem) honderd lanciers had gekregen hadden we deze plaatsen ter hulp kunnen schieten maar met de weinige cavalerie was dit niet mogelijk. Ik hou deze van het tweede kasteel (Ruysbeek n.v.d.r.) gevangen en na goed te zijn geïnformeerd waren beide plaatsen niet verdedigbaar tegen kanonnen gezien de muren maar uit baksteen bestonden.
Bovendien, zoals gezegd, heb ik hier enkele gevangenen in afwachting dat u me instructies geeft. Hopelijk geeft u me deze snel. Er zijn er veertien. Momenteel heb ik nieuws gekregen dat de gevraagde cavalerie op komst is om weerwraak te nemen en vraag daarom aan uwe hoogheid alle medewerking. De hulp van God inroepend, laat me toe monseigneur uwe hoogheid de heilige en goddelijke genade, zeer nederig uw handen te mogen kussen. Uit Leuven, 15 mei 1578.
Zeer nederige en gehoorzame dienaar, Claude de Witthem."
Don Juan zou na de slag te Rijmenam een kamp opslaan in Bouge nabij Namen waar hij op 1 oktober 1578 zou overlijden aan tyfus. Door de dood van Don Juan van Oostenrijk kwam Alexander Farnese, hertog van Parma en een zoon van de vroegere landvoogdes Margareta van Parma op het krijgstoneel in wie Oranje een waardige tegenstander zou vinden. Farnese vocht ook al mee in de Slag bij Rijmenam.
Op 21 december 1578 leden de Staten een groot verlies door de dood van graaf de Boussu die in Antwerpen geveld werd door ziekte.
In het werk "Mémoires anonymes sur les troubles des Pays-Bas - 1565-1580 (Tome V)" leest men het volgende:
In november 1579, trokken een zekere Hauwart met enkele leden van de rekenkamer van Brussel naar het Brusselse Zoniënwoud om het hout te markeren en te inventariseren. Tot hun grote verbazing troffen ze er enkele Spaanse en Franse soldaten aan uit een garnizoen, gelegerd in het kasteel te Kampenhout, behorende tot meester Jan Bourgeois, advocaat, zoon van Sébastien Bourgeois (tijdens zijn leven secretaris van de Geheime Raad van de Spaanse koning). Het kasteel en bijhorende gronden werden geschat op een waarde van 30 duizend florijnen; Jan Bourgeois was er eigenaar van geworden door zijn huwelijk met Joanna Vandernoot.
Het garnizoen uit Kampenhout (tussen Brussel, Leuven en Mechelen) brachten dagelijks beschadigingen aan in het voornoemde bos en omstreken. Soldaten van het Brussels Garnizoen (Staatse troepen) gingen dan samen met de ambtenaren van de rekenkamer op stap om deze plunderaars te betrappen. 6 Franse soldaten van het Kampenhouts garnizoen werden gevangen genomen en veroordeeld tot de strop; er werd hen echter genade geschonken. 's Anderendaags werden in Kampenhout huizen en gebouwen in brand gestoken teneinde hun toevluchtsoord af te nemen.
Het kasteel in Kampenhout (Ruysbeek) kwam daardoor in handen van de Staatse troepen; de gevangen genomen Franse soldaten werden ingelijfd in het leger van de Staten Generaal zoals hen door de krijgsraad van Brussel werd opgelegd.
Met de vernietiging van de Spaanse Armada in 1588 keerde het tij van de oorlog: Maurits van Oranje-Nassau en Willem Lodewijk begonnen een grote veldtocht om Brabant te heroveren voor de Republiek der Verenigde Nederlanden.
Volgens aan testament van Johanna Vander Noot uit 1610 werd opdracht gegeven om na haar dood een groot glasraam te plaatsen in de OLV-kerk te Kampenhout met daarop de afbeelding van haar overleden man Jan Bourgeois aan de ene kant en zijzelf aan de andere kant, beide knielend op een "schabelle" (voetbankje) met daarop hun wapenen en een afbeelding van de drievuldigheid. Waarschijnlijk is dit echter verloren gegaan tijdens de brand van de kerk in 1622.
Op 22 december 1610 droeg Johanna Van der Noot uiteindelijk haar patrimonium te Ruysbeek over aan de Graaf (Wratislaw) van Fürstenberg (1584-1631) en zijn toenmalige echtgenote Margareta de Croÿ (1568-1614), dochter van Philips III de Croÿ (hertog van Aarschot, graaf van Beaumont, prins van Porcean en Chimay).
De graaf was lid van de Militaire Raad, jonkheer aan de kamer van aartshertogen. Zij lieten het kasteel verder afwerken.
Op 16 oktober 1614 verkocht Graaf Fürstenberg het kasteel, zowel uit zijn naam als uit naam van zijn in datzelfde jaar overleden echtgenote, aan Filips Lambrechts, een zijdekoopman uit Brussel en zijn echtgenote Françoise Maurissens.
Ter info:
Françoise Maurissens was de dochter van Michel de Maurissens (geboren te Lokeren in 1565), wapenheraut en wapenkoning van het graafschap Vlaanderen onder Aartshertogen Albrecht en Isabella. Hij nam deel aan de proclamatie van het Verdrag van Munster (1648) dat een einde maakte aan de 80-jarige oorlog. Hij en zijn echtgenote Barbara de Wildery) werden begraven in de kerk St. Jacob op de Coudenberg te Brussel.
"Huys te Ruysbeke
Een heerlyck groot huys, buyten met water, opgemetst in witten arduynen steen, wyn- ende bierkelderen ende backeryen onder deselve huyse wezende, met schoone capelle, doopzaal ende sacristye om misse te doen, optrekkende brugge, vyver ende water rontomme, hoven van plaisantiën, besloten boomgaerden met neerhof daerop staende, schuere, stallinghe daeraen wesende, met het recht van te moghen planten op 's heeren strate tegen de goederen daaraan palende, weyden en plantagiëen van opgaende eyken als allen andee boomen, dreve,, etc.
metten blocken winnende landen, weyden, bempden, eussele, schoone eesters als schaer oft bosschen gestaen ende gelegen onder de parochie Campenhout tusschen de stadt Loven, Brussel ende Mechelen, gemeynelyck genoempt het heerlyck huys te Ruysbeke, begrypende omtrent de 48 bunder salvo justo, twee cynshoven, een tiende geheten de Coninginne thiende, zich uitstrekkende over ongeveer 5 bunder, een grote vierkante toren, gebouwd in witte steen, met schuer, boomgaerden, vijvers, enz.
Nabij het kasteel: bouwmaterialen zoals timmerhout, schaliën; ijzerwerk, bakstenen, stellingen, kolommen, deur- en vensterversieringen, gereedgemaakt voor het kasteel en zich bevindend te Ruysbeke zowel als te Brussel"
Lambrechts bezat ondermeer ook:
Hij bekwam op 3 augustus 1626, mits 7000 florijnen, de hogere, middelbare en lagere jurisdictie van Campenhout en op 15 maart 1644 werd hij eigenaar van Nederokkerzeel (dat hij kocht voor 7500 florijnen van Brussels burgemeester Marselaer). Na een opbod echter werd Campenhout verkocht aan graaf Philippe-Théodore de Fourneau (Cruykenburg), heer van Capelle, die reeds het landgoed van Wilder bezat (10 april 1638) - De famillie Fourneau behield de jurisdictie van Campenhout tot aan het einde van het Ancien Régime.
Volgens de Inventaris Onroerend Erfgoed zou de graaf in 1687 de Wildersedreef aanleggen (dubbele olmendreef) als verbinding tussen het kasteel van Wilder en dit van Ruisbeek. In het "Thiendenboeck van Campenhout" (RAB, KA.6.282) zou deze aanplanting echter reeds in 1630 gebeurd zijn:
Item het Capelle velt toebehoorende aen voorsc.heere de Fourneau, heere van Wildere, op welcke lant den voorsc.heere aº XVIc ende dertich heeft doen planten een dubbel dreve van ollemen, welck lant waer op de dreve oft ollemen geplant sijn, altyt thiende heeft gegeven, regenooten van 't selve velt genoempt den Cappelhoff die kercke van Campenhout bosschen ter eenere, de Weesbeke ter tweeden, het Wildervelt ter derden, ende het block van selven heeren ter andere zijde.
Rond 1630 werd de streek opnieuw geteisterd door rondtrekkende troepen, Franse husaren deze keer. Zo leest men (volgens Lauwers) het volgende: De opeenvolgende legerbenden, die de streek onveilig maakten, hadden het vooral gemunt op de kastelen van Wilder, Ruisbeek en hun omgeving. Zo lazen we in het overlijdensbericht van 1630 dat de laatste dag van februari ene Petrus De Laet in zijn eigen huis door soldaten vermoord werd. Zo werd ook Judocus Huyghe op 10 september 1632 door soldaten gedood.
Volgens het boek "Nobilaire des Pays-Bas et du Comté de Bourgogne I" werd Philippe Lambrechts in de adelstand verheven in 1660.
Lambrechts, dan Heer van Nederokkerzeel, had 3 kinderen (op 22 maart 1667):
Volgens de verkoopakte van de Heerlijkheid Nederokkerzeel van 24 januari 1663 (via notaris Walravens - kamer van Ukkel) zou de weduwe van Sr. Philips Lambrechts, Françoise Maurissens, de heerlijkheid Nederokkerzeel hebben verkocht aan Jacques Duart (Antwerps hofjuwelier van Karel I, koning van Engeland ?) voor de som van 7500 rijnsgulden.
Een kopie uit 1681 van de vermelde akte is beschikbaar op de website van heemkring Campenholt
De erfgenamen Lambrechts verkochten de rest van hun goed te Campenhout op 4 januari 1678 (kamer van Ukkel).
Ter info: In de Sint-Stefanuskerk van Nederokkerzeel prijkt achter het koor een grafsteen met volgende inscriptie:
"HIER LEYT BEGRAVEN - DEN EERSTEN ERFHEER - VAN NEDEROCKERSEEL, - PHILIPPUS LAMBRECHTS. - BEMINDE LEESERS, - BIDT VOOR ZYN SIELE"
(zie ook jaarboek heemkring Campenholt - 2012 - p.32)
Waarschijnlijk heeft Mme Del Marmol het goed in Ruisbeek aangekocht en op 17 augustus 1680 geschonken aan haar zoon, Don André Del Marmol en zijn echtgenote Catharina-Anna Lambrechts. Don André Del Marmol (voorzitter van de Hoge Raad van Mechelen - 1686 tot zijn dood ?) stierf op 28 december 1689 te Mechelen en werd begraven in het klooster "Grand-Carmes" te Brussel.
"Grand-Carmes" was een karmelietenklooster, ingewijd in 1614, platgebombardeerd door de Fransen in 1695 en was gelegen aan de huidige Lievevrouwbroerstraat rechttegenover Manneke Pis, in 1813 werd er op die plaats de gevangenis gebouwd.
Catharina-Anna Lambrechts en André Del Marmol (gehuwd op 14 september 1651) hadden 4 kinderen:
In het Algemeen Rijksarchief vindt men een feodale zegel van Ruysbeke uit 1698
(ref.BE-A0510_005990_005868-FRE nr 32721: "Empreinte de sceau de cour féodale de Ruysbeke à Campenhout, 4-3-1698")
Het zegel van Ruysbeke vertoont het wapen van Del Marmol, een zilveren klauwende leeuw, een neerliggende marmeren zuil en een kruis. Het devies onder het wapenschild zegt "Marmora Durant" of "Marmer weerstaat"; in de figuratieve zin; De Marmols kunnen weerstaan, het spaanse woord marmol betekent marmer.
In de "hoofd- en veetelling" van Kampenhout van 1702 vinden we "Mevre. de Douarière van Marmol, grontvre. van haeren laethove van Ruijsbeeck 20-0, Jouffre. Philippina de Marmol 10-0, Een meijsse 1-0".
Douairière is een aanduiding voor een weduwe van een adellijk heer, in ons geval is dit eigenlijk Catharina-Anna Lambrechts (meisjesnaam)
Volgens de overlijdensakten van Kampenhout overleed Catharina Anna Del Marmol (Lambrechts) op 29 april 1708.
Haar kinderen Marie-Françoise en Philippine-Barbara Del Marmol verkochten het "Heerlyke Huys", met zijn kapel, het recht om bomen te planten langsheen de wegen, 5 cijnsboeken, een feodaal boek met 63 eerbewijzen, enz. voor 56.218 florijnen aan Constance de Grousellier op 7 januari 1713.
Diezelfde Constance de Grousellier kocht in 1718 ook het lusthof (maison de plaisance) Hof van Ophem en een mooie hoeve genaamd Gravesteyn, gelegen in het gehucht 't Himbroeck in Zaventem; het maakte deel uit van een leengoed van de hertog van Brabant. Op 14 oktober 1782 verkocht haar kleinzoon graaf Albert-François van Grosberg (zie verder) het goed aan Frederic Romberg, een schatrijk bankier, die in 1782 ook het kasteel Beaulieu te Machelen had aangekocht.
Constance de Grousellier, ook gekend als Dame van Ruysbeek, had twee zonen met Jozef Clemens van Beieren, die o.a. prins-bisschop van Luik, keurvorst van Keulen,... was (zie Wikipedia): graaf Jean Baptiste Victor van Grosberg-Beieren (1706-1768) en graaf Antoine Levin van Grosberg-Beieren (1710-1757). De pauselijke nuntius van Keulen, Girolamo Archinto, had hem al verschillende keren aangemaand de relatie te verbreken, zonder resultaat.
Het overspel van de prinsbisschop was zelfs ter ore gekomen van paus Clemens XI die hem in november 1717 eigenhandig een brief schreef om hem aan te manen deze affaire spoedig te beëindigen.
Jozef Clemens stierf in 1723, Constance de Grousselier een jaar later in 1724.
(Bron: "Geistliche Fürsten und Geistliche Staaten in der Spätphase des Alten Reiches" - Braun, Menne, Ströhmer - 2008)
In mei 1746 werd er opnieuw veel kwaad aangebracht in de parochie, doordat een Franse legertroep uit een kamp in de velden van Erps naar andere kampen in Perk en Boortmeerbeek was getrokken. In het voorbijgaan roofden ze al wat ze krijgen konden, ze deden een aanval op het kasteel van Ruisbeek. Meerdere parochianen werden vreselijk gewond en 3 personen, die tegenstand hadden geboden, bekochten het met hun leven. Onder hen Cornelius Verrijt, weduwnaar, die door een geweerkogel van Franse huzaren werd neergemaaid op 2 mei 1746, hij was toen 56 jaar. Op 12 mei 1746 werd Angelus Corbeel gedood, toen hij tijdens de vlucht zijn koeien binnen de muren van het kasteel van Ruisbeek wilde in veiligheid brengen. Op de voorste brug doodde een woeste Fransman hem met een geweerkogel. Corbeel was 60 jaar oud. (Lauwers)
In de "telling van haardsteden/schouwen" uit 1747 vinden we "Den heere Grave van Grosbergh over sijn casteel tot Ruijsbeeck. Eenen knecht met een meijsen. 10 haarden".
Men verwijst hier dus naar graaf Jean Baptiste Victor van Grosberg (1706-1768), zoon van Constance de Grousellier (zie eerdere paragraaf).
In het boek "Dictionnaire de la noblesse" uit 1863 leest men in oktober 1719 de erkenning als graaf (door Lodewijk XV) van Jean-Baptiste-Victor-François-Marie-Joseph-Antoine-Cajétan-Laudelin-Paul-Michel, graaf van Grosberg-Beieren, geboren in Lille in 1706, heer van Ruysbeek, Gravensteyn, etc.
Volgens het boek "Histoire des environs de Bruxelles... van Alphonse Wauters" huwde graaf Jean Baptiste Victor van Grosberg in 1729 met Marie-Josèphe-Ferdinandine-Rose, barones van Colins en Ste-Gertrudis-Machelen, dame van Waver, Ruysbeek, ... Zij kregen 7 kinderen waaronder Albert-François die later heer van Ruysbeek zou worden (zie verder).
Graaf Jean Baptiste Victor van Grosberg (✝1776) en zijn echtgenote (✝1778) werden begraven in de Sint-Gertrudiskerk te Machelen, zie grafschrift op de foto.
Volgens sommige genealogische bronnen zou Jean Baptiste Victor echter overleden zijn in 1736. Is het grafschrift fout ?
Albert-François, zoon van Jean Baptiste Victor was eveneens Graaf van Grosberg-Beieren, baron van St.-Gertrude-Machelen, commandeur en grootkruis in de orde van Sint Michiel van Beieren, kamerheer van de keurvorst van Beieren en van de prins-bisschop van Luik en kolonel van diens lijfwachten. In 1757 nam hij dienst in het Franse leger als kapitein van het regiment van de Luikse infanterie (Horion). De rest van zijn militaire loopbaan promoveerde hij gestaag om in 1772 kolonel te worden van het koninklijke regiment Beieren. (uit: "Nobilaire des pays-Bas et du Comté de Bourgogne" van Jean-Charles-Joseph De Vegiano).
IN 1772 naturaliseerde hij tot Fransman. In 1780 kreeg hij de graad van "brigadier des armées du roi" (Frankrijk). Volgens archieven in Frankrijk (France Archives) zou Albert François in Parijs op 26 augustus ook toegetreden zijn tot de vrijmetselaars. Tijdens de Franse revolutie in 1789 werd hij door de revolutionairen gevangen genomen.
In de volkstelling uit 1747 vinden we er verder op het pachthof Jan Vervoort, molder. 5 personen: man en vrouw met twee kinderen en een knecht; 1 paard, 3 koeien, 2 runderen, 1 kalf. 1/4 ploegen als maer hebbende ses bunder 2 dagwand lants. 2 haarden. Den waetermolen rendeert jaerelijckx in huere 240 guldens.
In de volkstelling van 1755 vinden we Jan Vervoort als molenaar en pachter van 8 bunder land. Hij woonde op het pachthof met zijn huisvrouw Maria Boschmans en 4 kinderen Engel, Petronella, Anna en Anthoen resp. 24, 19, 16 en 14 jaar oud. Het hof was wel nog eigendom van de graven van Groesbeke maar werd uitgebaat door Jan Vervoort en zijn familie.
In de "Hondentelling" van 1772 staat het volgende onder Ruijsbeeck "Guilliam Van Haecht, woonende op het nederhof van voornoemt casteel heeft verclaert eenen hond te houden hem competerende. Bij declaratie van 15 julij 1783 heeft verclaerd geenen hond meer te houden sedert Kerstmis 1782".
Volgens diezelfde hondentelling is Jan Vervoort, die eerder te Ruysbeeck op het pachthof woonde, nu te vinden in Wilder waar hij een hond hield die eigendom was van de heer Graaf van Cruquenbourg.
Aan de hand van de hondentelling van 1772 kan men ook opmaken dat het kasteel van Ruysbeeck buiten de graaf ook bewoond werd door Den Eerweirdighen heere Canoninck Okermans, woonende op het casteel van den heere Grave van Grosberg. Ook hij heeft verklaard 4 honden te houden. In een declaratie van 9 januari 1773 heeft hij verklaard met zijn 4 honden vertrokken te zijn uit het kasteel.
Albert-François, graaf van Groesbeke (Grosberg) en kleinzoon van Constance De Grousellier, nam afstand van de heerlijkheid (15 maart 1776) ten voordele van graaf Henri-Joseph de Villers (de Fourneau) (º1729, ✝1821). Deze laatste was licentiaat in de rechten, rekwestmeester en raadsheer en ondervoorzitter van de Grote Raad van Mechelen (11 maart 1767).
In de uitgave van "Wekelyks nieuws uyt Loven 1782 - twintigste deel - p.81" leest men het volgende:
Het Heerlyk Huys en Kasteel van Ruysbeek met Chyns en Leen-boeken, Landen, Wyden en Bosschen, gelegen onder de Parochie van Campenhout, ontrent een halfuer van de Vaert van Loven op Mechelen te koop, bestaende in 18 koopen, waer van den 3den sitdag al gehouden worden op 7 Augusti 1782 tot de inmeyninge, en den lesten sitdag op 14 dito ten 1 uer na middag, alles onder de Conditien berustende by den Notaris J.B. D'EFFONSECA to Brussel en tot Campenhout ten huyse der verkooping by Guilliam Wouters Meyer aldaer.
In september 1782 kwam Ruysbeek opnieuw in handen van Henri-Joseph-Ghislain-Philippe, graaf van Cruyckenburg en rechtstreekse afstammeling van Charles van Cruyckenburg en Marie van Ghyn waarvan de graven van Groesbeke (Grosberg) eveneens afstamden (via de echtgenotes kant).
In een verkoopakte van 2 juli 1810, verleden voor notaris Josephus Geens, leest men dat 2 ongehuwde zussen van voorgenoemde Albert-François Graaf van Grosbergh, nl. Marie Charlotte Auguste en Marie Antoinette Ursule Josèphe Ghislaine, nog restanten van de familie-eigendommen (voor het merendeel gronden) verspreid in Kampenhout en Berg verkochten. Bij deze akte hoort een figuratieve kaart van de percelen én een afbeelding van het hof van Ruisbeek. Opmerkelijk is dat op deze kaart (beschikbaar via Cartesius.be) wel de Het Hof van Ruisbeek staat maar dat het kasteel daar al is verdwenen terwijl werd aangenomen dat dit een 15-tal jaren later werd afgebroken bij de onteigeningen voor de aanleg van de Haachtse Steenweg (zie verder).
In 1823 was Ruysbeek nog steeds eigendom van "De Fourneau de Cruquenbourg".
In een beschrijving van de wapenschilden door adellijke huwelijken staat Henri-Joseph-Ghislain-Philippe nog steeds als heer van Wambeke, Lombeke, Ternat, Wesemael, Berchem, Ranst, Milleghem, Campenhout, Wilder, Ruysbeek, Vichte, Wodecq, Herinels, Walle, Everberg, enz. Hij huwde op 12 mei 1823 te Brussel met Eulalie-Thérèse-Alexandrine de Festraets.
Henri-Joseph-Ghislain-Philippe was ook generaal in het leger van Willem II van Oranje, koning der Nederlanden.
Ondertussen ging het leven op het pachthof verder zijn gang.
In de volkstelling van 1794 leest men het volgende:
gegaen sijnde ten huyse van Joannes Franciscus Jaspers, schepene, hen hem de vraegen gedaen hebbende als voor heeft op alles geantwoord als volgt:
Tijdens de volkstelling van 2 jaar later (1796) is Joannes (º1760, ✝1854) dan 33 jaar en censier (pachter), hij is dan gehuwd met Judoca (Josine) Peeters (50j), weduwe van Guilliam Van Haecht waarbij bij deze telling nog 4 van haar kinderen op het hof woonden Anna-Maria (º1776), Joannes (º1777), Therese (º1779), Jeanne (º1780).
Verder vermeldt de telling nog 4 knechten en 1 dienster: Jan Cordemans (23), Henri Van Wyn (23), Jacques Mathijs (16), Louis Wijns (21) en Catharina N. (22).
Met Josine Peeters had met Joannes nog eens 3 kinderen (Judocus Frans, Anna Catharina, Maria Theresia Josepha) maar gezien de tellingen pas vanaf een ouderdom van 14 jaar telden werden deze niet opgenomen als bewoners van het hof. Zij waren toen respectievelijk 9, 7 en 5 jaar.
Josina Peeters stierf op 17 september 1823 en liet na de boedelverdeling een nogal omvangrijke erfenis na:
Uit "Registratie en Domeinen Vilvoorde (register 2117/ Nr 187/8)".
Dank aan Jeanne Servranckx voor de transcriptie.
In 1818 werd op het Dorpelveld een nieuwe standaardmolen gebouwd (op de hoek van de huidige Aarschotsebaan en de Wildersedreef). In 1834 stond Joannes-Franciscus Jaspers ingeschreven als eigenaar, tevens als uitbater van de watermolen van Ruisbeek die zich binnen het Hof bevond. Voor meer info: zie "Bedrijvigheid in Ruysbeeck"
Joannes-Franciscus Jaspers hertrouwde op 4 mei 1824 met Maria Theresia Verhoeven (zij was dienstmeid). Engelbertus Coosemans, zijn schoonzoon, was getuige van het huwelijk. Joannes-Franciscus stierf op 15 maart 1854.
In 1826 beslisten de proviciale staten van Brabant om de Schaarbeekse steenweg te Brussel door te trekken tot Diegem, het sas van Kampenhout en Haacht maar door gebrek aan fondsen werd het gedeelte van de weg tussen de laatstgenoemde locaties (ong. 4km) "on hold" gezet. Dank zij een lening van 114.000 florijnen, werd het werk hervat tot aan de revolutie van 1830. Het was pas op 9 april 1834 dat men kon zeggen dat de Haachtsesteenweg was voltooid; 24,4 km of 5 mijlen lang. (Bron: Histoire des environs de Bruxelles - tome III - Alphonse Wauters, 1855)
De naam "Haachtsesteenweg" dateert uit 1855, voorheen werd "steenweg naar Schaarbeek" gebruikt. Het tracé startte immers aan de voormalige Schaarbeekse Poort (XIVde eeuw)
Rond 1827 vielen het kasteel en de hovingen binnen de onteigeningszone voor de aanleg van de Haachtse steenweg. Het kasteel werd gesloopt maar het hof werd gespaard en ging vanaf dan opnieuw zijn eigen gang. Restanten van de hovingen zijn vandaag nog te zien in de vorm van de vijver aan de overkant van de Haachtse steenweg, naast de Weesbeek, nu tuin van het woonpark "Park van Ruisbeek" (2011). Rond 1990 waren de restanten van de hofgrachten nog te zien naast de Weesbeek achter het pachthof (glooiingen in de weiden met natuurlijke waterplassen); inmiddels werd dit volgebouwd.
De recentste landbouwbedrijvigheid binnen het Hof van Ruisbeek speelde zich af in de 19de eeuw, toen de familie Coosemans er de plak zwaaide. De steenweg naar Brussel (Haachtsesteenweg) was toen reeds aangelegd.
In 1819 huwden Engelbertus Coosemans, geboren te Sterrebeek en toen woonachtig te Tervuren met Anna Catharina Jaspers, dochter van Franciscus Jaspers en Josina Peeters.
Volgens de bevolkingsregisters van 1847 was het adres van het Hof van Ruisbeek toen Dorpelstraat nr 45.
In die tijd vond men er volgende bewoners: Engelbertus Coosemans (º1787, ✝1854) - molenaar en landbouwer, Anna Catharina Jaspers (º1789), echtgenote en huishoudster. Hun kinderen Joannes-Franciscus (26j), landbouwer - Anne-Marie (28j) - Virginie (24j) - Louis (18j), molenaar - Petronella-Francesca (19j) - Joannes Leopoldus (15j).
Verder waren er ook nog 7 knechten en meiden: Jean-Baptiste Van Ingelgom (molenaar), Jean-François Vanhalle, Felix Ermens, Thérèse Audenaerts, Petronella Leroy, Jean Zeel.
Anne-Marie, Engelbertus' oudste dochter (º1819), huwde op 25 oktober 1848 met de gemeentesecretaris van Kampenhout, Carolus Severinus Coen (weduwnaar). Hij was de zoon van landmeter Petrus Coen. Anne-Marie zal dus in de volgende volkstellingen niet meer vermeld staan als inwoner van het hof.
Engelbertus overleed op 27 februari 1854, zelfde jaar als zijn schoonvader Joannes Franciscus Jaspers (zie bidprentjes).
Anna Catharina Jaspers, wwe van Engelbertus (en dochter uit huwelijk tussen Joannes Franciscus Jaspers en Josina Peeters) zette na zijn dood de landbouwactiviteiten verder.
Volgens de bevolkingsregisters van 1859 vond men er volgende bewoners:
De kinderen Coosemans Joannes-Franciscus (º1821), landbouwer - Virginie (º1823) - Louis (º1825, ✝1865), molenaar - Petronella-Francesca (º1828) - Joannes Leopoldus (º1832). Anna Catharina Jaspers, landbouwster en olieslaegster (º1789, ✝1859). Anna Catharina was dan net gestorven op 19 juli 1859.
Het bezit van vader Engelbertus Coosemans en Anna Catharina Jaspers werd na hun dood verdeeld onder hun kinderen Joannes Franciscus, Joannes Leopoldus (32j), Louis (35j), Virginie (41j) en Petronella-Francisca (36j) Coosemans (akte Notaris Sterckx, Sempst - 20/02/1864).
Volgens de aktes van de Burgerlijke Stand van Nederokkerzeel was er echter nog een zoon, Ludovicus, die niet voorkomt in de eerder vernoemde bevolkingsregisters, Hij zou geboren zijn op 23 december 1825 te Kampenhout en huwde op 16 juni 1864 in Nederokkerzeel met Maria Theresia (Rosalia) Bosmans, weduwe van Joannes Baptista Winnepenninckx, dus na de dood van zijn beide ouders. Ludovicus' broers Joannes Leopoldus en Joannes Franciscus waren getuigen bij het huwelijk.
Volgens het bevolkingsregister van 1867 was het adres toen Dorpelstraat nr 19.
In die tijd waren er volgende bewoners: Joannes Franciscus Coosemans (°1821, ✝1872) , pachter en olieslager - Maria Angelina Jaspers (°1843, ✝1881) echtgenote. Zijn zusters Virginia (°1823), Petronella-Francisca (°1878, ✝1882), zijn broer Joannes Leopoldus (º1832) en kinderen Ludovicus-Josephus (°1878, ✝1883)
Verder woonden er ook 5 dienstboden (Edouard Verbiest, Jean-François Vanhalle, Marie-Sophie Joostens, Anne-Marie Imbrechts, Corneille Wauters).
Ergens tussen 1867 en 1877 moet Joannes Franciscus gestorven zijn gezien hij niet meer voorkomt in het bevolkingsregister van 1877. Vermoedelijk stierf hij in 1872 want volgens een testament, verleden voor notaris De Ro te Kampenhout op 13 december 1872 werd het goed herverdeeld onder de overgebleven broers en zusters. Op 4 juli 1874 kocht Joannes Leopoldus dan zijn overige broer en zusters uit (Notaris Bauwens-Van Hoogten uit Elewijt), deze bleven echter op het pachthof wonen en werken.
In 1874 huwde Joannes Leopoldus met de weduwe van zijn broer Joannes Franciscus (zie bidprentje), Maria Angelina Jaspers.
Volgens het bevolkingsregister van 1877 was het adres toen Dorpelstraat nr 21.
In die tijd waren er volgende bewoners: Joannes Leopoldus Coosemans (°1832) , pachter en olieslager - Maria Angelina Jaspers (°1843, ✝1881) echtgenote.
Zijn zusters Virginia (°1823), Petronella-Francisca (°1878, ✝1882) en kinderen Ludovicus-Josephus (°1878, ✝1883), Anna-Maria (°1878), Maria-Francisca Josephina Delphina (°1879), Gustaaf Georges Maria Herman (°1881).
Verder woonden er ook 4 dienstboden (Anna Maria Imbrechts, Maria-Sophia Joostens, Cornelis De Greef, Joannes-Franciscus Schafferaet).
Opmerking: Joannes Leopoldus was toen getrouwd met de weduwe van zijn broer Joannes Franciscus.
Volgens het bevolkingsregister van 1891 was het adres toen Dorpelstraat nr 13.
In die tijd waren er volgende bewoners: Joannes Leopoldus Coosemans (°1832, ✝1896), weduwnaar van Maria Angelina Jaspers - zijn zuster Virginie (°1823, ✝1891 ) - zijn kinderen Anna-Maria (º 1878,✝1975), Maria-Francisca Josephina Delphina (º1879, ✝1949), Gustaaf Georges Maria Herman (º 1881, ✝1951).
Verder woonden er ook 3 dienstboden (Maria-Sophia Joostens, Felix De Becker, Jan-Andreas Goovaerts).
Volgens de kadastrale plannen van Popp (1842-1879) waren de landerijen en velden ver uitgestrekt over het grondgebied.
We lezen er het volgende:
De kaart hieronder toont waar deze percelen allemaal gelegen waren (geel).
In een akte van notaris Van Bellinghen van 30 november 1845 is te lezen dat tussen 1845 en 1854 ook een deel land gepacht werd van Carolus Franciscus Josephus Gislenus Baron Vanderlinden D'Hooghvorst van Wilder (rood), in totaal 24 ha 22a en 28 ca. Het ging hier over een huur (pacht) van land gedurende 9 jaar. Volgens de akte bedroeg de huur 1650 francs, jaarlijks te betalen in gouden of zilveren speciën. (zie akte)
Joannes Leopoldus overleed op 6/09/1896 zonder testament, zijn echtgenote was reeds overleden in 1881. Zijn enige wettige erfgenamen waren zijn drie overgebleven kinderen: Gustaaf Georges Maria Herman (zonder beroep, grondeigenaar, wonende te Campenhout), Juf. Anna-Maria (zonder beroep, grondeigenares, wonende te Campenhout, juf. Delphina Maria Francisca Josephina, ongehuwd, zonder beroep, grondeigenares, gehuisvest te Campenhout, verblijvend te Erps-Querbs)
Op 17 november 1919 verkochten de 3 overgebleven kinderen Gustaaf Georges Maria Herman, Anna-Maria en Francisca Josephina Delphina Coosemans het hof. Ze waren allen ongehuwd.
Eén van de voorwaarden uit het de koopakte was dat het goed nog door de verkopers mocht gebruikt worden tot 15 april 1920. Na de verkoop verhuisden Anna-Maria en Gustaaf naar een huis in de Stationsstraat 32; Anna-Maria overleed op 97-jarige leeftijd. Francisca Josephina Delphina verhuisde naar Erps-Kwerps waar ze op 18/09/1949 overleed.
Het hof werd in 3 aparte kavels verkocht via Notaris Leopold De Meyer, de 3 panden waren toen elk ongeveer 20 aren groot. ( zie plattegrond volgens akte )
Hieronder volgt een kort overzicht van de bewoners/eigenaars van de verschillende panden sinds de verkaveling van 1919: