Maten en gewichten verschilden naargelang de streek waar ze gebruikt werden.
De algemeen voorkomende maten en gewichten binnen de Meierij van Kampenhout waren de volgende:
(P. Vandewalle, Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg (Gent 1984))
Meer achtergrondinformatie in verband met de meeteenheden zijn te vinden in onderstaande hoofdtukken.
Met de ondergang van het Romeinse Rijk het Romeinse stelsel in wezen gehandhaafd, al werden de Latijnse benamingen veelal vervangen door namen uit de volkstaal. Aangezien er echter geen middelen waren om in een groot gebied identieke maten op te leggen of constant te houden, werden de verschillende lengtematen in de Middeleeuwen (en nog lang daarna) lokaal gedefinieerd.
Het was bijvoorbeeld een stadsbestuur dat vastlegde hoe groot binnen haar rechtsgebied een voet of el zou zijn. Binnen andere steden golden andere definities.
Als men een lengte opgaf in zoveel voeten, moest men dus tevens opgeven welke voet eigenlijk bedoeld werd. Toen echter met de toename van handel en contacten over grote afstand weer behoefte ontstond aan een eenheidsstelsel, kregen sommige lokale maten ook buiten hun directe gebied gezag.
De el is een oude lengtemaat en bedroeg (in Brabant) circa 69,2 cm of 16 tailles (Eén taille was 4,325 cm). De el is afgeleid van de lengte van de elleboog tot aan het puntje van de wijsvinger (cfr. ellepijp). Niet zelden werd voor de el een algemeen gemiddelde genomen van 68 cm. In verband met de heffing van accijns werd de Haagse el (69,4 cm) in 1725 de nationale standaard in de Noordelijke Nederlanden.
De roede (ook: roe) is een oude oppervlaktemaat en een oude lengtemaat (zie roede), die van plaats tot plaats verschilde. Een vierkante roede wordt gevormd door een vierkant oppervlak met een lengte en een breedte van een strekkende roede.
Ofwel was een roede 14 à 15 vierkante meter groot en gingen er 600 roedes in één morgen, ofwel was een roede eerder dubbel zo groot (32 à 33 m²) en gingen er 300 roedes in één morgen. In sommige gebieden in Nederland bestond een morgen uit minder (150) of meer (900) roeden. De Rijnlandse roede werd het meest gebruikt en werd uiteindelijk de standaard in Nederland. Deze Rijnlandse roede mat 14,19 m². Hierbij gingen 600 (vierkante) Rijnlandse roedes in één morgen of gemet (iets minder dan één hectare). Wanneer de Rijnlandse roede vandaag nog gebruikt wordt, wordt een hectare gelijkgesteld aan 700 vierkante roedes.
Honderd roedes werden een "hont" of een "lijn" (enkel in de Zuidelijke Nederlanden) genoemd.
In het in 1816 ingevoerde Nederlands metriek stelsel gebruikte men de naam vierkante roede voor de are. In 1937 werd de roede definitief afgeschaft.
De Dagwand, een andere veel gebruikte oppervlaktemaat verwijst naar de oppervlakte grond die een boer met behulp van een os en een ploeg normalerwijze in 1 dag kon ploegen, dit is ongeveer 1/3 hectare of ongeveer 3300 m².
De dagwand is gelijk aan 100 vierkante roeden. De exacte maat van de vierkante roede vertoonde echter regionale verschillen. Zo kon de oppervlakte van de dagwand, al naargelang de regio, uiteenlopen van 3000 tot 3500 m².
De bunder (Latijn: bonnarium; Frans: bonnier) of bonder is een andere veelgebruiklte oude eenheid van grondoppervlakte, die vaak iets groter was dan een hectare.
De omvang van een bunder verschilt van streek tot streek, afhankelijk van de grootte van de plaatselijke lineaire meetstandaard de voet of de roede. Voor de roede als lengtemaat bestaan er talrijke maatstelsels, variërend tussen de 12 tot 21 voet (die op zijn beurt van plaats tot plaats verschilt). De oppervlakte van een bunder zal navenant dan ook verschillen. Een andere oppervlaktemaat was de morgen, die doorgaans wat kleiner was dan de bunder (vaak iets kleiner dan een hectare). In bepaalde plaatsen was de verhouding tussen bunder en morgen vastgelegd, bijvoorbeeld twee bunder = drie morgen.
De Morgen zou overeenkomen met de oppervlakte die men in één ochtend kon ploegen. De morgen had geen vaste grootte, maar was gebonden aan de streek waar je was. Een morgen is net iets minder dan een hectare (100 m²). Toen de Fransen ons land bezetten schaften zij de regionale verschillen af en werden alle regionale morgens vervangen door de Rijnlandse morgen. Eén Rijnlandse morgen is ongeveer 0,8516 hectare (= 8516 m²). Verder was de Rijnlandse morgen te verdelen in 6 hont; één hont in 100 vierkante roede; één roede in 144 vierkante voet. Na de Franse bezetting bleef de Rijnlandse morgen de standaard tot het metrische de nieuwe standaard werd.
De hont of hond is eveneens een oud-Nederlandse oppervlaktemaat. Eén hont was 100 roede en (meestal) 1/6 morgen. De Rijnlandse hont is 0,14 hectare, maar de maat kan per gebied verschillen. De maat was tot in de 19e eeuw in gebruik.
Evenals met de lengtematen, waren de gewichtsmaten die in de zeventiende eeuw in West-Europa werden gebruikt afgeleid van het oud-romeinse gewichtenstelsel.
De volgende gewichtsmaten werden in de 17de eeuw in Amsterdam gebruikt:
Pond | 494,09040 gr |
Once (1/16 pond) | 30,88065 gr |
Lood (1/2 once) | 15,44032 gr |
Engels (1/10 lood) | 1,54403 gr |
Aas (1/32 engels) | 0,04825 gr |
De Haagse gewichtsmaten waren toen als volgt:
Pond | 469,728 gr |
Lood (1/32 pond) | 14,679 gr |
Wichtje (1/4 lood) | 3,700 gr |
Vierde wichtje (1/4 wichtje) | 0,917 gr |
Voor wetenschappelijke doeleinden gebruikte men ook vaak het medicinaal gewichtenstelsel:
Pond | 369,1260 gr |
Once (1/12 pond) | 30,7605 gr |
Drachma (1/8 once) | 3,8451 gr |
Scrupel (1/3 drachma) | 1,2817 gr |
Grein (1/20 scrupel) | 0,0641 gr |
Gedurende de 17de eeuw werden in de Republiek1 twee kalenders gehanteerd die maar liefst tien dagen van elkaar verschilden - de Gregoriaanse kalender (ook wel "Nieuwe Stijl" genoemd) in Holland en Zeeland en de Juliaanse kalender ("Oude Stijl") in de overige gewesten.
De kalenderhervorming van paus Gregorius XIII in 1582, waarbij 10 dagen werden weggelaten, was namelijk nogal omstreden geweest. In het algemeen werd zij alleen door de katholieken aanvaard en door de protestanten afgewezen. Zo kwam het dat Engeland, het protestantse deel van Duitsland en Scandinavië de hele zeventiende eeuw, en soms langer, de Juliaanse kalender gebruikten.
Ten tijde van de invoering van de nieuwe kalender waren de Nederlanden in opstand tegen Spanje. De leider van de Opstand, Willem van Oranje, probeerde hulp van Frankrijk te verwerven en had daartoe de Staten-Generaal bewogen een (katholieke) Franse prins, de hertog van Anjou, tot souverein over de Nederlanden uit te roepen. Toen de hertog van Anjou, in lijn met de Franse politiek, de Gregoriaanse kalender in de Nederlanden wilde invoeren werd hij alleen in de zuidelijke gewesten, waar katholieken aan de macht waren, gehoorzaamd. De noordelijke gewesten die zich verenigd hadden in de Unie van Utrecht en waarin protestanten inmiddels aan de touwtjes trokken voelden er niets voor. Alleen Holland en Zeeland zagen de politieke noodzaak hiervan in en accepteerden de nieuwe kalender onder druk van hun stadhouder, Willem van Oranje., De invoering geschiedde door na 1 januari 1583 tien dagen weg te laten, zodat de hierop volgende dag 12 januari werd.
Om vergissingen met betrekking tot de juiste datum te vermijden was het in de 17de eeuw gebruikelijk om de datum in beide kalenders te vermelden. In zijn eigen geschriften gebruikte Christiaan Huygens de dagtelling volgens de Nieuwe Stijl.
In 1700 ging het protestantse deel van Duitsland om naar de Gregoriaanse kalender en de Nederlandse gewesten die nog de Juliaanse kalender gebruikten volgden snel hierna:
Omdat het jaar 1700 volgens de Gregoriaanse kalenderrekening geen schrikkeljaar was, was het verschil tussen beide kalenders inmiddels tot 11 dagen opgelopen.
Engeland en haar gebiedsdelen schakelden pas in 1752 om naar de Gregoriaanse kalender (daar werd 2 september gevolgd door 14 september). Zweden en Finland (toen nog deel van Zweden) deden hetzelfde in het volgende jaar (17 februari werd daar door 1 maart gevolgd). De oosters-orthodoxe delen van Europa volgden nog veel later toen het verschil tussen beide kalenders inmiddels tot 13 dagen was opgelopen: Rusland in 1918 en Griekenland in 1923.
Naast de gebruikelijke namen van de maanden raakten vanaf het einde van de 17de eeuw de volgende alternatieve namen meer en meer in zwang:
januari | louwmaand |
februari | sprokkelmaand |
maart | lentemaand |
april | grasmaand |
mei | bloeimaand |
juni | zomermaand |
juli | hooimaand |
augustus | oogstmaand |
september | herfstmaand |
oktober | wijnmaand |
november | slachtmaand |
december | wintermaand |
Deze namen, uit de volkstaal ontleend en verwijzend naar natuurverschijnselen of landbouwactiviteiten van de betreffende maand, waren aan het begin van de 9de eeuw ingevoerd in de rijkskalender van Karel de Grote. Tijdens het Koninkrijk Holland onder Lodewijk Napoleon (1806-1810) werd vanaf 1809 het gebruik van deze namen in officiële stukken zelfs verplicht gesteld.
Tussen 1792 en 1805 was eveneens in onze contreien de Franse revolutionaire kalender (= republikeinse of jacobijnse kalender). De kalender verving de (christelijke) gregoriaanse kalender en verdeelde het jaar in twaalf maanden van elk 3 décades, tiendaagse weken. In de uiteindelijke versie van de kalender begon de jaartelling op 22 september 1792, stichtingsdatum van de Eerste Franse Republiek. Uitgebreide info hieomtrent is te vinden op Wikipedia.
Dit toont nogmaals aan dat er voorzichtig moet omgesprongen worden met het interpreteren van bepaalde data in de geschiedschrijving.
-----------------------------