De eerste duivenhokken werden ondergebracht in torens vanaf de 16de eeuw.
Torens hebben altijd indruk gemaakt, zij brachten prestige aan eenieder die er een bezat; het doel van zo een gigantische duiventil was echter meer economisch en praktisch dan wat dan ook.
Duiven zijn gemakkelijk te kweken, reproduceren snel, leggen eieren en dienen als voedsel, zij dienen hiervoor zelfs niet gejaagd te worden - een bepaalde periode was jagen immers verboden. De grootste verdienste van de duiven is echter de productie van mest; deze mest is immers zo sterk dat ze moet verdund worden. Het nadeel echter van het houden van duiven is dat ze zich meestal voeden met granen, en liefst van naburige boeren - per jaar kunnen twee duiven ongeveer honderd pond granen verorberen. De woede was dan ook groot bij de boeren die daarvan slachtoffer werden, zodanig zelfs dat tegen het einde van de 16de eeuw het hoeden van duiven aan banden werd gelegd. Naar analogie met het jacht- en visrecht werd ook het duifrecht ingevoerd. Het waren enkel de heren, abdijen en enkele belangrijke pachthoven die nog duiven mochten houden. Het aantal duiven werd dan ook bepaald door de oppervlakte van de domeinen die de heer of "herenboer" bezat. Per gebied kon dit echter verschillen: 1 nest per ong. 0.4 hectare land was normaal de regel maar aangezien het aantal duivenkoten moet in sommige streken dit aantal veel hoger zijn geweest. Het minimaal grondeigendom was 9 bunder (1 bunder = 1 ha).
Klachten over de schade aan de gewassen die deze duiven aanbrachten bleven echter niet uit en in de 18de eeuw bestond er in Frankrijk zelfs een wet die verplichtte de beestjes binnen te houden gedurende de oogstmaanden juli en augustus.
In onze streken echter was het protest nog groter en verscheidene duiventorens werden zelfs neergehaald.
Of de torens nu rond, vierkant of hexagonaal waren, de constructie kon uit twee methoden bestaan: ofwel was de duiventoren van onder tot boven voorzien van nesten, sommigen konden zelfs meer dan 1000 nesten bevatten (De 17de eeuwse duiventoren van het Cattenhuys uit Eppegem had 1100 duivenkoten - de toren is gedeeltelijk heropgebouwd in het openluchtmuseum van Bokrijk). Het meest algemene type duiventorens was echter dat enkel het bovenste gedeelte gebruikt werd voor de nesten, het onderste deel van de toren werd gebruikt als opslagplaats van granen, stro, soms ook werd er kleinvee (konijnen, kippen, varkens).
In de oudere en grote duiventorens werden de nesten ingewerkt in de bakstenen, in de dikke muren werden holtes gelaten voor de nesten.
De openingen waarlangs de duiven konden wegvliegen (vlieggaten) waren meestal in de vorm van dakvensters of koepels, een smalle steigerboord diende voor landing en opvliegen. De openingen hadden een bepaalde grootte zodat grotere vogels zoals roofvogels niet binnen konden.
Om ongedierte buiten te houden werd rondom de ingang een glad oppervlak zoals geglazuurde tegels of zink aangebracht.
Ook werden soms duiven van steen of aardewerk op het dak aangebracht om de beestjes aan te moedigen te landen.
Iedere vorm van duiventil was mogelijk, alleenstaand of onder het dak. Boeren konden nu naar hartelust kweken voor voedsel of mest.
De komst van kunstmest luidde echter het eind in van een traditie en vele duiventillen en -torens werden afgebroken of voor andere doeleinden gebruikt.
Tegenwoordig is het houden van duiven praktisch uitsluitend gezien als een hobby of sport maar dat is een ander onderwerp, waar duivenmelkers veel meer van weten dan ik.