Leerlooierij te Ruisbeek, met wateraanvoer door de Weesbeek, waarvan het peil geregeld werd door een rijsbalk.
(Bron : A. Van Ingelgom)
Vanaf 1629 was op de wijk Ruisbeek een oliewatermolen in werking binnen de aanhorigheden van het Hof van Ruisbeek, Dorpelstraat 25, kad. perceel C313, gelegen aan de Weesbeek. Het gebouw werd, volgens een jaarsteen, in 1797 vernieuwd en in 1834 werd de installatie omgebouwd tot rosmolen (door een paard getrokken). Molenaar was toen Joannes Franciscus Jaspers, landbouwer, kort nadien opgevolgd door de weduwe Jan Van Haecht-Van Keybergh.
Op de kaart uit 1852 ziet men wel degelijk een watermolen te Ruisbeek (soms verkeerdelijk de molen van Wilder genoemd).
Verder ziet men op de kaart ook nog de watermolens Ter Balkt, die van Lelle (Kasteel Dellafaille), de windmolens van Ruysbeek en van Campenhout
De Molen van Ruisbeek was een houten korenwindmolen, gelegen op het Dorpelveld langs de Aarschotsebaan en Wildersedreef.
De staakmolen werd vóór 1666 gebouwd maar verdween vóór 1745. Hij staat niet meer aangeduid op de Villaretkaart (1745-1748). Op dezelfde plaats echter werd in 1818 een nieuwe standaardmolen gebouwd. (zie verder)
De herberg 'In den Olifant" die in 1726 een boerderij en een brouwerij bezat, gelegen aan de Dorpelstraat, werd gedeeltelijk onteigend ten voordele van de Haachtse Steenweg. Hier vergaderden meier en schepenen van het Laathof van Coolhem.
In 1795 is Kampenhout opgetekend als gemeente en kantonhoofdstad, departement van de Dijle, tevoren dorp en parochie uit het Hertogdom Brabant, aartsbisdom Mechelen, kwartier van Brussel, met een kasteel. Het betrof een heerlijkheid en hoofdmeierij.
Bevolking van ongeveer 2000 zielen, gehuchten inbegrepen (Campelaer, Lange Straete, Ruysbeek, Nieuwegen, Wilder, Relst, de Heyde of la Bruyère).
Gekende gebouwen:
Voortbrengsten: alle soorten granen, weinig weiden en een deel bos.
Rond 1800 begint de periode van het "Pachthof Coosemans" (= Hof van Ruisbeek) met aan het roer Engel(bert) Coosemans die samen met zijn latere nazaten het hof uitbaatten tot één van de grootste landbouwbedrijven in de streek tot in 1919 de kleinkinderen het lieten verkavelen en in 3 verschillende loten verkochten.
De windmolen van Ruysbeeck
Op de hoek van de Aarschotsebaan en de Wildersedreef werd in 1818 een nieuwe graanwindmolen opgetrokken (perceel C271), met als ingeschreven eigenaar (1834) Joannes Franciscus Jaspers, landbouwer, die tevens de watermolen van Ruisbeek uitbaatte (Hof van Ruysbeeck).
Hier ook kwam een mutatie voor ten bate van Maria Elisabeth Van Keybergh, weduwe van Jan Van Haecht.
Vervolgens werd op 01/08/1854 de molen verkocht vóór Notaris Van Bellinghen aan Jan Baptist Van Ingelgom-Desauw, molenaar. We vinden Jean-Baptist terug in de bevolkingsregisters van 1847 (inwonende bij Joannes Franciscus Depauw in de Zeypestraat), in 1867 vinden we hem terug als maalder-herbergier, vee-en zaadhandelaar, landbouwer in de Dorpelstraat (hij had toen 9 kinderen). Na zijn dood werd hij opgevolgd door weduwe en kinderen. Tenslotte was de molen vanaf 02/02/1900 in het bezit van zijn kinderen.
Als uitbater kennen we hier Joannes Prosper Van Ingelgom-Van den Eynde (1863-1929), maalder-herbergier, Dorpelstraat 26 (huisnr in 1901), Ruisbeek, die bij akte van verdeling, op 18/01/1901 verleden vóór notaris Swolfs, eigenaar van de molen werd, samen met Willem Hubert Van Ingelgom, molenaar, en vanaf 16/12/1908 alleen wegens akte van afstand, verleden vóór notaris De Meyer.
De molen werd de prooi der vlammen in 1914 en diende in 1915 totaal afgebroken. Het oude molenhuis bestaat nog, palend aan de vroegere zaal 'Verbroedering', latere restaurant 'In ´t Molenhuis' (pleintje Dorpelstraat).
Prosper Van Ingelgom vroeg in 1916 machtiging tot oprichten van een maalderij met zuiggasmotor van 10 PK, perceel C263i. Maria Philomena Vanden Eynden, maaldster, weduwe van Jan Prosper Van Ingelgom, zette de bedrijvigheid voort tot haar overlijden op 1 mei 1945.
Tenslotte kennen we nog de naam van Maria Livina Van Ingelgom, die er tot 1955 werkzaam was als molenarin.
In het bevolkingsregister van 15 oktober 1846 vindt men in Ruysbeek 80 woningen en 80 gezinnen waaronder 198 mannen en 202 vrouwen (400 Ruysbekenaars in totaal).
Ruysbeeck omvatte toen de volgende straten: Zeypestraat, Dorpelstraat, Kwadestraat of Voort, Dreef, Hoogveld, Hoefken, Nieuwegen, Steenweg naar Haacht.
Volgens het bevolkingsregister (Ruysbeeck) van 1847 merken we op dat de meeste inwoners landbouwers waren doch ook enkele meer specifieke beroepen kwamen aan bod:
In het bevolkingsregister (Ruysbeeck) van 1859 zijn de straatnamen moeilijk leesbaar, daarvoor beperk ik mij tot een oplijsting van de beroepen over het gehele gehucht Ruysbeeck:
Ruysbeeck omvatte toen de volgende straten: Zeypestraat, Dorpelstraat, Voortstraat, Dreef, Aarschotsebaan, Molenweg, Hoogveldweg, Nieuweghenstraat.
Volgens het bevolkingsregister van 1867 merken we op dat de meeste inwoners landbouwers waren doch ook enkele meer specifieke beroepen kwamen aan bod:
In het bevolkingsregister van 1877 merken we weinig verandering tegenover deze van 10 jaar eerder, behalve dat er nu in de Voortstraat een gendarmerie is bijgekomen waar een 7-tal gendarmen, sommigen met hun familie, onderdak vonden. Enkele bijkomende beroepen waren kuiper (Dorpelstraat) en rademaker (Voortstraat)
Ruysbeeck omvatte toen de volgende straten: Zeypestraat, Dorpelstraat, Voortstraat, Bueckenstraat, Aarschotsebaan, Molenweg, Hoogveldweg, Nieuweghenstraat, Haachtsesteenweg, De Weide.
Volgens het bevolkingsregister van 1891 merken we dat er meer ambachten de kop opstaken, al dan niet in combinatie met landbouwer zijn:
Ruysbeeck omvatte toen de volgende straten: Zeypestraat, Dorpelstraat, Voortstraat, Bueckenstraat, Aarschotsebaan, Molenweg, Hoogveldweg, Nieuweghenstraat, Haachtsesteenweg, De Weide.
Volgens het bevolkingsregister van 1911 noteren we volgende ambachten:
Bij verkoop van het "hof van Ruysbeek" (Coosemans' Pachthof) op 28.11.1919 werd Engelbertus Karel De Becker-Van den Balck, landbouwer, nieuwe eigenaar van een rosmolen, gelegen binnen het Hof van Ruisbeek, kad.perceel C314. Het blijkt dus dat er binnen het Hof 2 rosmolens aanwezig waren. Tijdens de oorlogsjaren 1914-1918 was de molen nog volop actief, maar in 1920 werd alle bedrijvigheid ervan stopgezet.
Veel landbouwers hadden naast hun landbouwactiviteiten eveneens een herberg, in de volkstellingen vindt men dan ook geregeld als beroep "cultivateur" en "cabaretier".
Hieronder een lijst van de verschillende herbergen waar tijdens mijn zoektochten werden vermeld:
Deze herbergen werden meestal gevonden via de registers van de notarissen.